In de vorige nieuwsbrieven hebben we een begin gemaakt met het beschrijven van de virussen die momenteel in de duivensport een belangrijke rol spelen.Omdat er een aantal waarnemingen en ervaringen in de praktijk zijn die nog nader onderzoek wensen heb ik bij de beschrijving van het pokkenvirus eerst een overzicht gegeven van de wetenschappelijke gegevens zoals die tot nu gelden om vervolgens in een vervolg voornamelijk de praktische aspecten en gevolgen van een besmetting met dit virus te bespreken.

Voor het herpesvirus wil ik de komende nieuwsbrieven hetzelfde doen. Aan het Herpesvirus heb ik een jaar of twee geleden ook aandacht besteed. Maar de vragen over dit virus blijven, net als destijds, binnenkomen, zodat ik een en ander nogmaals onder de aandacht wil brengen. In deze nieuwsbrief  komen vooral de tot dusverre bekende wetenschappelijke gegevens ter sprake om daarna in de volgende nieuwsbrief de praktische aspecten en de gevolgen te bespreken.

Het Herpesvirus.

Het Herpesvirus bij de duif (DHV1) begint meer in de picture te komen de laatste tijd.  Het krijgt nu een beetje meer de aandacht die het verdient onder de duivenhouders. Het virus komt (veelal symptoomloos) voor bij grote aantallen duiven. Dit blijkt uit het grote aantal duiven die specifieke antistoffen tegen dit virus in het bloed hebben. Geschat wordt dit aantal op meer dan 50% van de duiven. Ruim de helft van de duiven zal dus ook latent besmet zijn. Herpesvirussen hebben de neiging na besmetting ‘in ruste' in het slachtoffer aanwezig te blijven. In perioden van stress kan het dan weer actief worden. Dat verklaart ook deels waarom de meeste symptomen dan ook optreden bij de jongere duiven zodra deze te prooi vallen aan een immuniteitsdip, zoals die kan optreden na het spenen en bij de opleervluchten. Oudere duiven scheiden het virus af en toe weer uit zonder dat de duiven verschijnselen hoeven te vertonen. We kunnen de duiven beschouwen als een virusreservoir.

Ziekteverloop

Lange tijd is er vrij laconiek gedaan over de herpesbesmettingen bij de duiven. De klinische gevallen van duivenherpesvirusinfectie waren dan ook vrij zeldzaam.Normaal gesproken is het zo dat de jongen al vroeg besmet worden, vaak al bij het azen, door de ouderdieren. Ze hebben dan nog bescherming door de afweerstoffen die ze van de moeder meegekregen hebben (maternale antistoffen). Daarom treden dan meestal geen klinische verschijnselen op. Ze blijven verder dan wel levenslang besmet.

Klinische verschijnselen zijn te verwachten bij duiven die geen antistoffen hebben zodra deze met het virus in aanmerking komen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij aangekochte jongen die bij de eigen jongen geplaatst worden. Na 5-7 dagen kunnen dan ziekteverschijnselen optreden. Wanneer er dan sterke virusvermeerdering plaats vindt kan de infectiedruk zo hoog worden op het hok dat ook eigen jonge duiven met weinig antistoffen ziekteverschijnselen beginnen te vertonen. Het virus kan op deze wijze lange tijd actief blijven op een hok. Met alle gevolgen voor het jonge-duivenspeelseizoen van dien natuurlijk. Het herstel van een zwaardere virusbesmetting kan wel een tot drie weken duren.

Tijdens stress-situaties, zoals bij transport in de mand, kunnen dragers deze herpesvirussen gaan uitscheiden. Dit zal natuurlijk eerder gebeuren indien de weerstand van de duiven slecht is. Onderzoek in Duitsland heeft uitgewezen dat in de maand juli een piek bereikt wordt in de virusuitscheiding tijdens het vervoer en dat dan wel tot 60% positieve mestmonsters gevonden worden. Met name jonge duiven tussen de 2 en 10 weken kunnen klinische verschijnselen gaan vertonen. De klinische verschijnselen variëren sterk. Van acute sterfte met verliezen onder de jongen tot de meer bekende oogbindvliesontsteking die we dan aanduiden met "het vliesje". Van oudsher wordt het Herpesvirus een rol toebedacht in het Coryza contagiosa complex (= besmettelijk snot).

Symptomen

Als we het totale symptomenbeeld hier opsommen, moet men bedenken dat dit maar in een beperkt aantal van de gevallen als zodanig voorkomt. Veelal is er slechts een fractie van deze verschijnselen waarneembaar. Dat maakt het stellen van een Herpesvirusbesmetting daarom soms tot een moeilijke diagnose aan de hand van alleen de klinische verschijnselen. Zeer typische herpesverschijnselen uiten zich met gelige beslagen in de mond en keelholte. Deze beslagen liggen in tegenstelling tot diphterische beslagen of beslagen bij zeer ernstige geelbesmettingen (die tegenwoordig nog maar zeer sporadisch voorkomen) als een vliesje los op het slijmvlies van de mond, tong en keel. Het virus geeft dus vooral aantasting van de voorste luchtwegen en de mond- en keelholte en de luchtpijp, de krop en de slokdarm. Door de aantasting van de krop kunnen de duiven nauwelijks voer verteren en de eetlust verdwijnt daardoor ook bijna geheel. Hoewel het dus vooral een ziektebeeld is dat we zien bij duiven tussen de twee en de tien weken, kunnen deze verschijnselen ook voorkomen bij oudere duiven. Bij heftige uitbraken kan meer dan de helft van de duiven sterven aan de gevolgen van de virusbesmetting. Maar de mate waarin de verschijnselen optreden is ook afhankelijk van de weerstand van de duiven en zeker ook van de kracht (virulentie) van het virus. Dit laatste varieert nogal eens zodat de mate waarin de verschijnselen optreden ieder jaar nog wel eens kan variëren. Vaak hebben we slechts te maken met milde symptomen waarbij we soms als enige het vliesje voor het oog zien.

Andere aandoeningen waarbij we dus beslagen in de bek kunnen aantreffen zijn het Geel, de pokken-diphterie en Candidiasis. En af en toe ingedroogd slijm na een zware vlucht. Bij pokken-diphterie en het Geel zijn de beslagen toch meer kaasachtig en hebben daardoor toch een ander aspect.

Omdat het merendeel van de Herpesvirusinfectie toch nog steeds een redelijk mild verloop hebben, is de rol van dit virus vooral van belang in het geheel van het Ornithose-complex. Tegen het virus zelf is namelijk weinig of niets te beginnen. Hebben we te maken met een ernstige besmetting dan wordt preventief medicatie gegeven om de duiven te ondersteunen om op die manier te voorkomen dat ze aan bijkomende infecties te gronde gaan. Is er sprake van waardevolle duiven dan kan men trachten om middels het toedienen van Acyclovir gedurende een tiental dagen de ernst van de aandoening te temperen en de invloed van het virus enigszins te beteugelen. Wonderen moet men dan niet verwachten. Daarnaast kan men bij ernstig aangetaste duiven de individuele dieren ondersteunen met Marbocap en Synulox. In geval van een herpesvirusinfectie kan het van nut zijn het hok te ontsmetten met Koudijs-droogontsmetter of met Virkon S (goed laten inwerken).

In de volgende nieuwsbrief zal ik de praktische consequenties van dit virus bespreken.

Succes,

Peter Boskamp