Duivencontroles

Rond deze tijd beginnen de controles van de duiven voor het vliegseizoen weer langzaam op gang te komen. Een en ander hangt ook af van het tijdstip waarop de (voor)vluchten weer beginnen.

Onderzoek in de praktijk

In de decennia dat ik de dier- en duivengeneeskunde uitoefen, is het me vaak opgevallen dat menig liefhebber een probleem(pje) bij zijn duiven heeft en daarom 'even een poedertje komt oppikken' bij de dierenarts. Vervolgens even het kuurtje geven en klaar is Kees. Tenminste zo wordt nog steeds vaak gedacht.

De praktijk is echter vaak weerbarstiger. De uitslagen tijdens de wedvluchten liggen zo kort bijeen, dat de minste of geringste afwijking bij de duiven vaak al leidt tot het 'van de lijst af gaan'. Vaak even een kuurtje geven is niet meer voldoende. Het blind geven van kuurtjes is trouwens nooit verstanding. Zeker niet als de kwaal die bestreden moet worden, slechts een uitwas is van een ernstigere verborgen kwaal. Neem als voorbeeld een geelbesmetting. Deze kan simpel worden vastgesteld. Er wordt voor gekuurd, maar toch knappen de duiven niet voldoende op. Zeer wel mogelijk dat er dan een andere aandoening achter schuil gaat zoals het ornithosecomplex. Soortgelijke gevallen kunnen zich voordoen bij verborgen paratyfusbesmettingen en staphylococcenbesmettingen.

Om daar achter te komen is nader onderzoek nodig. Als men al gedurende langere tijd te kampen heeft met tegenvallende resultaten, dan is het goed om een en ander eens grondig te laten onderzoeken. Een grondige aanpak van de problematiek kan het beste plaatsvinden als de dieren al meer dan een maand geen medicatie meer hebben gehad. Paratyfusbacillen bijvoorbeeld, laten zich door medicatie wel een tijdje wegdrukken. Waardoor het idee kan ontstaan dat er niets aan de hand is omdat deze bacillen ook tijdelijk niet te vinden zijn.

De basis van de medische begeleiding begint bij het laten verrichten van een – uitgebreid – onderzoek van de duiven, door een dierenarts die zich heeft toegelegd op de duiven(sport). In veel praktijken hebben dierenartsen weinig affiniteit met duiven en de duivensport. Ze hebben weinig interesse in de behandeling ervan. Hun bemoeienis beperkt zich meestal tot het verrichten van de verplichte vaccinaties en het voorschrijven van een geelkuur of een luchtwegkuur.

Duivenartsen hebben zich toegelegd op het onderzoek en de behandeling van (reis)duiven. In de klinieken waar duivenartsen werkzaam zijn, wordt doorgaans dieper ingegaan op de mogelijkheden die onderzoek kan opleveren voor de behandeling van de dieren. Aan deze onderzoeksmogelijkheden wil ik in deze nieuwsbrief aandacht besteden.

Microscopisch onderzoek.

We kunnen stellen dat de basis van ieder grondig duivenonderzoek gelegd wordt met behulp van een microscopisch onderzoek. Als eerste kan een eenvoudig uitstrijkje van de wand van de duivenkrop al zeer veel informatie opleveren. Het is mogelijk, indien op de juiste manier afgenomen, de mate van besmetting van de duif met infecties als trichomonas, Pestkop en gisten eenvoudig vast te stellen. Bij een juiste monsterafname dient men steeds op dezelfde, grondige manier met een vochtig gemaakt wattenstaafje langs de kropwand te strijken. Een veel gemaakte fout van degene die het monster afneemt is dat men heel even het wattenstaafje via de keelholte tot in de krop brengt, zónder de kropwand te bemonsteren. Vaak heb ik gezien dat mensen met verbaasde ogen keken naar het beeldscherm in mijn spreekkamer, terwijl ze zelf konden vaststellen dat hun duiven een zware besmetting met het Geel hadden. Ze waren verbaasd omdat enkele dagen eerder, elders de uitslag was doorgegeven dat alles in orde was. Sterker nog, mensen vertelden me dat bij hun duiven nog nooit het Geel was vastgesteld. Aanvankelijk was ik hierover verbaasd, tot ik besefte de monsterafname niet correct gebeurde. Juist door steeds, iedere keer opnieuw, op dezelfde manier het monster te nemen, is het mogelijk om de resultaten van een behandeling ook enigszins objectief te kunnen vaststellen.

Ik begrijp nu ook steeds beter waarom de door ons vastgestelde pestkop door menige dierenarts gemist wordt. Alleen door een intensieve bemonstering verkrijgt men het gewenste materiaal voor onderzoek.
Vaak wordt bij de beoordeling van het monster dan ook louter en alleen gekeken naar al dan niet aanwezige Geelparasieten. Met een goede monsterafname is het evenwel ook mogelijk om te kijken naar de aanwezigheid van slijm, gisten, ontstekingscellen en andere ongerechtigheden.

Behalve voor microscopisch onderzoek kan met een wattenstaaf ook, voor nader bacteriologisch onderzoek, materiaal verzameld worden van neusholten, luchtpijp en/of krop.

Bij jonge duiven dient een goed onderzoek vergezeld te gaan met het nemen van een monster uit de cloaca. Op deze manier is simpel vast te stellen of de duiven besmet zijn met Hexamita columba. Deze parasiet, kleiner dan de Geelparasiet, kan massaal aangetoond worden in gevallen die menige liefhebber abusievelijk aanziet voor het begin van een – steeds terugkerende – ‘Coli’ worden aangezien. Typisch hierbij is dat vaak niet alle duiven verschijnselen van groenige, te slappe mest vertonen, maar dat de klacht steeds lijkt op te treden bij ándere duiven op het hok. Kuren die dan worden gegeven tegen de vermeende Coli-infecties, hebben geen of nauwelijks resultaat. Een kuur met een goed Geelmiddel des te meer. De klachten verdwijnen dan doorgaans als sneeuw voor de zon.

Sommige dierenartsen proberen middels een cloaca-uitstrijkje ook te bepalen of er sprake is van een coccidiosebesmetting. Als er coccidiën in dit uitstrijkje gevonden worden is dat een indicatie voor een zwaardere besmettingsgraad. Maar de aanwezigheid van een coccidiosebesmetting moet plaatsvinden middels mestonderzoek.

Bij het beoordelen van een mestmonster moet men, – wil men het goed doen – gebruikmaken van een centrifuge. Een mestmonster wordt eerst verdund met water en vervolgens in een centrifugebuis gedurende een tweetal minuten afgedraaid. De bovenstaande vloeistof wordt vervolgens weggegooid en vervangen door een verzadigde zinksulfaat- of keukenzoutoplossing. De mest wordt opgeroerd en goed gemengd met de vloeistof. Hierna wordt de mest nogmaals ca. 2 minuten afgedraaid bij maximaal toerental. Daarbij wordt een dekglaasje op het buisje geplaatst. Door het verschil in soortelijk gewicht komen nu de eitjes van coccidiën en wormen naar boven drijven. Deze plakken dan aan het dekglaasje en leggen dit ter beoordeling op een voorwerpglaasje onder de microscoop.

Door deze methode te standaardiseren is het mogelijk om de zgn. EPG van een mestmonster te bepalen. EPG staat voor eieren per gram ontlasting. Deze methode maakt het mogelijk om de besmettingsgraad van de mest beter te kwantificeren en later het effect van de toegepaste medicatie beter te beoordelen. De EPG wordt gezien als een maat voor de besmetting. Regelmatig hoor ik dat er nog steeds dierenartsen zijn die wat mest – die niet is afgedraaid – op een voorwerpglaasje aanbrengen, dit monster eventueel nat maken en afdekken met een dekglaasje. Daarna wordt het monster beoordeeld onder de microscoop. Deze methode van beoordeling beschouw ik als hoogste twijfelachtig. Het kan zijn dat er coccidiën of wormeieren gevonden worden, maar er is geen gestandaardiseerde kwantitatieve bepaling mogelijk.

Herhaalt men de test dan kan de uitslag totaal anders zijn. Immers de wormeieren en coccidiën zijn niet altijd gelijkmatig verdeeld in het mestmonster. De duivenliefhebber krijgt op deze manier geen betrouwbare uitslag te horen. Als we ervan uitgaan dat het verschil tussen winst en verlies in de duivensport afhangt van kleine dingen, dan is een 'mestcontrole' op laatstgenoemde wijze vergelijkbaar met hozen met een vergiet. In het boek duiven gezond houden wordt ook stil gestaan bij andere mogelijkheden van onderzoek.

Duiven gezond houden

peterboek

Succes,
Peter Boskamp