Nieuwsbrief Mei 2014

Zwart-wit denken

Ik merk in de praktijk van alledag dat er veel onduidelijkheid bestaat over de beschikbaarheid en het gebruik van antibiotica anno nu. Ik merk verder ook dat er veel bakerpraatjes rond gaan die nergens op gestoeld zijn. Reden genoeg om daar wat nuanceringen bij te plaatsen.

Toen Alexander Fleming in 1928 de Penicilline ontdekte zal niet gelijk iedereen beseft hebben dat het de basis zou worden van een miljardenindustrie. Deze ontdekking is nog steeds een zegen te noemen voor mens en dier. Infecties die nu als relatief onschuldig worden beschouwd konden, voor deze ontdekking, vaak tot sterfte leiden. Zelf heb ik een groot respect voor de ontdekking van Fleming omdat het mij als klein kind het leven redde, toen ik vanwege een bloedvergiftiging bijna een half jaar in het ziekenhuis mocht doorbrengen. De ontdekking van Fleming leidde tot de ontwikkeling van een groot aantal antibiotica en chemotherapeutica. Voor het gemak noemen we alles maar antibiotica ofschoon dat niet correct is. Tetracycline verbindingen zoals Doxycycline en Oxytetracycline bijvoorbeeld behoren tot deze groep van chemotherapeutica.


Voor het gemak scharen we ze in de volksmond onder de groep van antibiotica omdat ze gemeen hebben dat ze het de bacteriën knap lastig kunnen maken. In de begintijd van de antibiotica had men de illusie dat men hiermee alle ziekteverwekkers onder controle zou kunnen krijgen. Woorden van die strekking las ik in een artikel uit de eind jaren vijftig van de vorige eeuw, waarin een deskundige uit die tijd dat onomwonden stelde. Met de kennis van nu weten we dat dit een onnozele bewering was. Maar ook onze overheid zag er met de kennis van toen geen bezwaar in om aan voeding voor varkens en pluimvee preventief antibiotica te verstrekken tot ver in de tweede helft van de vorige eeuw, omdat men ontdekt had dat deze dieren daardoor sneller groeiden en dus meer verdiend kon worden.

Kritiek op dit beleid werd destijds nauwelijks getolereerd. Stemmen die kanttekeningen plaatsten bij dit beleid werden weggehoond. Maar allengs werd duidelijk dat ook bacteriën niet gek waren en een antwoord wisten te vinden op het excessieve gebruik van antibiotica en wel in de vorm van resistentie tegen de gebruikte middelen. Kritische geesten begonnen zich toen meer te roeren. Waar de nu oudere dierenartsen tijdens hun studie nog volgestopt werden met de kennis dat men ongebreideld antibiotica kon gebruiken werd bij de volgende generatie dierenartsen ook de andere kant van de medaille getoond. Men werd zich bewust van de gevaren van de resistentie van de bacteriën tegen het frequente gebruik van antibiotica. Er werd meer onderzoek naar gedaan. Deze resistentie begon langzaam een probleem te worden in ziekenhuizen en bij de behandeling van mensen. In Nederland begon zich dan ook een terughoudende opstelling te ontwikkelen met betrekking tot het gebruik van deze middelen. Er kwamen meer regels. Maar in het buitenland was van deze regelgeving amper sprake. En ook nu is er een groot gat tussen de regelgeving zoals die nu in Nederland en de omringende landen wordt ingevoerd en gecontroleerd ten opzichte van bijvoorbeeld de Zuid- Europese landen. Om over de landen in Verweggistan nog maar niet te spreken.

Er is dus een groot verschil in de benadering van het antibioticumgebruik tussen de diverse landen. En toch wordt de wereld steeds kleiner. Men stapt in een vliegtuig en enkele uren later bevindt men zich in een land ver weg waar hele andere regels gelden. Ook ten aanzien van antibioticumgebruik.
In de Europese samenleving wordt er in ieder land in eigen tempo gezocht naar een oplossing van de problematiek die rond antibiotica is ontstaan ten aanzien van de resistentie. Deze regelgeving varieert van heel losjes tot zeer streng. Het beleid ten aanzien van antibiotica in Nederland en de omringende landen bevindt zich ook in een transitieperiode. De regelgeving met betrekking tot het gebruik van antibiotica is bezig totaal te veranderen. Logisch dat dit tot onbegrip en vragen leidt. Immers we zitten midden in dit proces. Het beleid wat men in Nederland voorstaat kan men scharen onder de groep van strengere regelgeving als men het af zet tegen de regelgeving op de aardbol als geheel.

In 1987 werd de eerste Diergeneesmiddelenwet ingevoerd. Hierin werd geregeld dat alle in Nederland gebruikte diergeneesmiddelen geregistreerd dienden te worden. Ook antibiotica. Doel hiervan was natuurlijk om inzicht te krijgen in de wildgroei van middelen die in de decennia ervoor was ontstaan. Ten aanzien van antibiotica werd er echter een uitzondering gemaakt destijds voor de zogenaamde minor species. Dat hield in dat indien er minder dan 5% antibiotica in een potje zat deze vrij verkocht mochten worden. Een en ander was in die tijd natuurlijk een puur politieke beslissing. Immers deze 5% potjes werkten alleen maar de resistentie, die men nu wenst te bestrijden, in de hand. De doseringen van de toegepaste antibiotica waren veelal veel te laag om effectief alle schadelijke bacteriën af te doden. Toch heeft deze regel nog 25 jaar stand weten te houden. Want pas op 1 januari van dit jaar werd deze uitzonderingsregel geschrapt en mogen deze 5% potjes niet meer vrij verkocht worden. Hiermee kwam gelijk een misverstand in de wereld. Dierenartsen werden door klanten benaderd met de vraag of er nu geen antibiotica meer mochten worden afgegeven. Zo ver is het (nog) niet. Het een had in principe niets met het ander te maken.

De gebeurtenissen in de volksgezondheid in de jaren negentig van de vorige eeuw en de eerste jaren van deze eeuw, maakten de geesten en de publieke opinie rijp voor verder ingrijpen. Iedereen raakte er van overtuigd dat situaties zoals met de MRSA en de EHEC bacterie volstrekt ongewenst waren. Er moesten maatregelen komen. De politiek nam haar verantwoording en zo kwam er een Autoriteit Antibiotica die leidend werd in de regelgeving en het gebruik van antibiotica. Deze instelling is dus bezig de omwenteling die momenteel plaats vindt vorm te geven. De politiek heeft, ingegeven op de gevaren die dreigen voor de volksgezondheid en de voedselveiligheid bepaald dat er een drastische reductie moet komen in het gebruik van antibiotica bij mens en dier. Daarbij komt de volksgezondheid op de eerste plaats, de voedselveiligheid op de tweede plaats en de diergezondheid op de derde plaats. Puur rationeel is dit niet meer als te billijken. Maar praktisch is het met de dierenartsenpet op soms goed slikken in de wetenschap dat datgene waarvoor je bent opgeleid, het genezen van dieren, ondergeschikt geworden is aan andere zaken en belangen.

De sector waarbij de reductie in het gebruik van antibiotica in korte tijd met succes kon worden doorgevoerd, was in de bio-industrie. Tijdens het jaarcongres van de dierenartsenvereniging was de minister dan ook lovend over de reductie van 50% die in nog geen twee jaar was bereikt. Helaas had ze ook nog een minder plezierige mededeling. Er moet namelijk nog 40% reductie bij komen. Dit betekent concreet dat een en ander nauwelijks nog te realiseren is zonder dat pijnlijke ingrepen nodig zijn en dat er op de scheidslijn van de omwenteling slachtoffers zullen vallen in de zin van dieren die niet meer het meest optimale geneesmiddel voorgeschreven kunnen en zullen krijgen. Ook de andere diersoorten zullen niet langer buiten schot blijven.

Een voorbeeld om dit te verduidelijken. Om de reductie van het gebruik van antibiotica handen en voeten te geven heeft de Autoriteit Antibiotica deze antibacteriële middelen ingedeeld in zgn. eerste- , tweede- en derde keus middelen. Daarbij is het gebruik van de laatste twee groepen alleen nog maar mogelijk onder bepaalde voorwaarden. De strengste voorwaarden gelden voor deze derde keusmiddelen (hiertoe behoord bijvoorbeeld Baytril).
Waar deze regelgeving in 2012 alleen nog maar gold voor de landbouwhuisdieren sector, is deze in 2013 ook gaan gelden voor de gezelschapsdierensector. Dierenartsen zijn hun eigen beleid drastisch aan het aanpassen aan deze nieuwe regelgeving. Dat dit tot onbegrip kan leiden zal duidelijk zijn. Zo werd ik bijvoorbeeld benaderd door een duivenmelker die er schande van sprak dat zijn dierenarts waar hij al jaren Baytril kocht om te kuren tegen paratyfus hem dit niet meer wilde leveren. Ik heb deze man toen rustig uitgelegd dat de betreffende dierenarts zich louter en alleen aan de regels wenst te houden. Dat er dus geen reden was om hier schande van te spreken. De overheid bepaalt de regels. De vrijheid van handelen die de dierenartsen kenden ten aanzien van antibioticagebruik is niet meer.

Een andere liefhebber vroeg me waarom Trimsulfa wel nog voorgeschreven kon worden voor paratyfus en Baytril niet meer. Dit heeft dus zoals gezegd te maken ermee dat Trimsulfa een eerste keus middel is en daarom een andere benadering kent.

Er staan dus heel wat veranderingen voor de deur, deels zijn deze al ingevoerd. Maar wat betekent dit concreet voor onze duivensport? Ten eerste schrijft de huidige wetgeving voor dat er alleen geregistreerde diergeneesmiddelen gebruikt mogen worden. Zijn die er niet voor een bepaalde aandoening dan mogen middelen voor andere diersoorten gebruikt worden. Is er sprake van een specifiek probleem wat door voornoemde middelen niet opgelost kan worden dan het een dierenarts (nog steeds) het recht om een zgn. Magistraal middel te bereiden voor de behandeling van een aandoening. Hier is nu bijgekomen dat het gebruik van tweede en derde keusmiddelen beperkt dient te worden en onderhevig is aan strikte voorwaarden waaraan voldaan dient te worden. In de praktijk betekent dit concreet dat middelen die tot nu toe gebruikt mochten worden, niet, of met zeer grote terughoudendheid, dienen te worden gebruikt. Een sanctiebeleid dienaangaande zal waarschijnlijk ook niet gaan uitblijven. Voor veel duivenmelkers zal dit moeilijk verteerbaar zijn. Maar een en ander is de realiteit geworden. In België en Duitsland gelden ook al meer en meer beperkende regels ten aanzien van het gebruik van antibacteriële middelen. Hierbij heeft ieder land zijn eigen speerpunten. Dat maakt het voor menige duivenliefhebber met internationale contacten vaak nog moeilijker begrijpbaar.

Ik ben sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw bezig met de ontwikkeling van natuurlijke middelen die gebruikt kunnen worden om te voorkomen dat de duiven ziek worden. Deze middelen werden jarenlang door menige collega weggehoond en belachelijk gemaakt. Immers het was veel simpeler om zieke dieren te genezen met medicijnen dan alle moeite te nemen om de ziektes voor te blijven. Her paradigma is echter totaal veranderd. Ziektepreventie is nu een must aan het worden, omdat de middelen die gebruikt kunnen worden om zieke dieren te genezen steeds minder toegankelijk dreigen te worden (in het belang van de volksgezondheid… ). Ja er zullen wel middelen overblijven om dieren te behandelen. Maar de vraag is of de specifieke problemen die duiven soms hebben hiermee effectief bestreden zullen kunnen blijven worden. Ik blijf van mening dat dierenartsen het recht moeten kunnen blijven houden om, integer, met de meest geschikte middelen te kunnen blijven werken in specifieke ernstige gevallen, zonder het risico te lopen om slachtoffer te worden van sancties.

De tijd zal moeten leren hoe heet de soep in de toekomst zal worden opgediend. Maar ik vrees dat men de tinten grijs tussen zwart en wit voorlopig niet wenst te zien.

Succes,

Peter Boskamp