Nieuwsbrieven 2016

Vitamines en mineralen (I)

Toen ik lang geleden als 17 jarige aan de studie diergeneeskunde in Utrecht begon, werd er enerzijds aangegeven dat vitamines een belangrijke rol speelden in de celstofwisseling, maar werd anderzijds nogal vrij laconiek over het risico van tekorten gedaan. Men was er destijds van overtuigd dat tekorten in die tijd eigenlijk absoluut onmogelijk waren en dat ziekten als Scheurbuik, Rachitis, Pernicieuze anaemie en dergelijke, ziekten die uiting geven aan het eindstadium van een vitamine gebrek, iets uit lang vervlogen tijd waren. Er was geen reden om aan die woorden te twijfelen. Niet alleen omdat ze stelselmatig werden herhaald tijdens ieder college dat over vitaminen en mineralen ging, maar ook omdat immers vruchten als appels en sinasappels, alsook de zaden ruimschoots voldoende vitaminen en mineralen bevatten in die tijd.

Geen reden tot ongerustheid dus. Er werd eerder twijfel en angst gezaaid over het risico van een te grote inname van deze stoffen. Allerlei vervelende aandoeningen zou je er van kunnen krijgen, zoals nierstenen bij te veel vitamine C inname of leverafwijkingen bij een teveel aan vetoplosbare vitamines als vitamine A, D en E. Met name deze laatste risico’s werden sterk uitvergroot en afgeschilderd als een zwaard van Damocles dat je niet boven je hoofd wilde hebben hangen. Juist omdat er geen angst meer bestond voor vitaminegebrek leek er ook niet echt een reden te bestaan om te ageren tegen de Codex Alimentarius ( Een verzameling van internationale standaarden met betrekking tot voedsel en voedselproducten). In dit geschrift werd opgetekend dat indien men van de vitamines een bepaalde hoeveelheid binnen zou krijgen iedere dag, er geen risico op tekorten zou kunnen ontstaan. Deze waarden waren in principe de minimale dagelijkse innamen die nodig zijn om geen gebrekziekten te ontwikkelen. Deze hoeveelheden werden ADI genoemd. De acceptabele dagelijks inname. Men kan ze op ieder potje vitamine dat bestemd is voor menselijke consumptie terugvinden.

Duivencontroles

Rond deze tijd beginnen de controles van de duiven voor het vliegseizoen weer langzaam op gang te komen. Een en ander hangt ook af van het tijdstip waarop de (voor)vluchten weer beginnen.

Onderzoek in de praktijk

In de decennia dat ik de dier- en duivengeneeskunde uitoefen, is het me vaak opgevallen dat menig liefhebber een probleem(pje) bij zijn duiven heeft en daarom 'even een poedertje komt oppikken' bij de dierenarts. Vervolgens even het kuurtje geven en klaar is Kees. Tenminste zo wordt nog steeds vaak gedacht.

De praktijk is echter vaak weerbarstiger. De uitslagen tijdens de wedvluchten liggen zo kort bijeen, dat de minste of geringste afwijking bij de duiven vaak al leidt tot het 'van de lijst af gaan'. Vaak even een kuurtje geven is niet meer voldoende. Het blind geven van kuurtjes is trouwens nooit verstanding. Zeker niet als de kwaal die bestreden moet worden, slechts een uitwas is van een ernstigere verborgen kwaal. Neem als voorbeeld een geelbesmetting. Deze kan simpel worden vastgesteld. Er wordt voor gekuurd, maar toch knappen de duiven niet voldoende op. Zeer wel mogelijk dat er dan een andere aandoening achter schuil gaat zoals het ornithosecomplex. Soortgelijke gevallen kunnen zich voordoen bij verborgen paratyfusbesmettingen en staphylococcenbesmettingen.

Nieuwjaar
Op deze plaats wil ik alle lezers van de nieuwsbrief een gelukkig maar bovenal gezond 2016 toewensen. Dat de wereld in 2016 vreedzamer en toleranter mag zijn.

Duiven gezond houden
Een paar weken geleden is het boek “Duiven gezond houden” in het Nederlands verschenen. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat het gelijktijdig ook in diverse andere talen zou verschijnen. Het bleek echter moeilijk om de vertalingen op tijd klaar te hebben. Aan sommige vertalingen wordt al gewerkt, aan andere moet nog begonnen worden. Toch ligt het in de lijn der bedoelingen het boek ook voor de buitenlandse lezers van de nieuwsbrieven beschikbaar te krijgen.

peterboek